Lyrics Boudewijn de Groot

Boudewijn de Groot

Noordzee

Daar zeilde op de Noordzee,

De Noordzee wijd en koud,

Een schip zo zwaar beladen

Met 's werelds ijdel goud.

Daar kwam de Spanjaard dreigen

Te roven ons het goud,

Toen we voeren op de Noordzee,

De Noordzee, de Noordzee,

Al op de Noordzee wijd en koud.

't Was onze jongste makker,

Een jongen sterk en koen,

Die sprak al tot den schipper:

Wat zult gij aan mij doen,

Wanneer ik wil gaan zwemmen

En ginds het Spaans galjoen

Doen zinken in de Noordzee,

De Noordzee, de Noordzee,

Al in de Noordzee zinken doen?

Ik zal u geven zilver,

Een wapen en blazoen.

Mijn eigen jonge dochter

Zal ik u huwen doen,

Wanneer gij wilt gaan zwemmen

En ginds het Spaans galjoen

Doen zinken in de Noordzee,

De Noordzee, de Noordzee,

Al in de Noordzee zinken doen.

De jongen bad de hemel,

Sprong daarop overboord

En heeft in 's vijands scheepwand

Drie gaten toen geboord.

En van de trotse Spanjaard

Is nimmer meer gehoord,

Op heel de wijde Noordzee,

De Noordzee, de Noordzee,

Op heel de Noordzee meer gehoord.

Toen zwom hij naar het schip

En de mannen juichten luid.

Maar onze schipper gaf hem

Zijn dochter niet tot bruid.

Al smeekte ook de jongen:

Haalt mij het water uit,

De schipper gaf de Noordzee,

De Noordzee, de Noordzee,

Gaf hem de Noordzee als zijn bruid.

Toen zwom hij om het schip heen,

Hij was zo koud en moe.

Vol bitterheid en wanhoop

Riep hij zijn makkers toe:

Och makkers, haalt mij op,

Want ik ben het zwemmen moe.

Mij trekt de koude Noordzee,

De Noordzee, de Noordzee,

Mij trekt de Noordzee naar zich toe.

Zijn makkers redden hem toen

Maar op het dek stierf hij.

Na het een twee drie in Godsnaam

Dreef weg met het getij

De koene jonge zeeheld,

Veel jonger nog dan wij.

En zonk toen in de Noordzee,

De Noordzee, de Noordzee,

En in de Noordzee weg zonk hij.